29 december 2012: Albino dorp verslag van Jan Charles Aarden
Het eind van het jaar 2012 nadert nu snel maar we zijn nog niet klaar met de dingen die we ons hebben voorgenomen. Vandaag gaan we met de car-rapide (karrepiet is de term die ik regelmatig gebruik) naar een dorp dat aan de rand van de Afrikaanse savanne ligt. In dit dorp woont een familie die belast is met albinisme. Albinisme is het aangeboren ontbreken van het pigment melanine in haar of huid, wat resulteert in een gedeeltelijk of geheel witte huid en rode ogen. Zeventien leden van deze familie is hiermee belast.
Het dorp ligt iets van 12 kilometer van ons huis en het eerste deel van de reis gaat vlot over de lokale weg van Toubab Dialaw naar de snelweg N1 (het dorp Bounga). Ruim voor de kruising met de N1 maakt de car-rapide een scherpe bocht naar rechts en draait een zandweg op. Nou ja een zandweg... het is een pad dat gaandeweg steeds smaller wordt. Ook de begroeiing, voornamelijk struikgewas met harde en scherpe takken, komt steeds dichter bij elkaar. Nu is een car-rapide erg knus en gezellig maar ze hebben geen ramen waardoor wij uiteindelijk allemaal naar voren moeten gaan leunen. Deze toch niet echt makkelijke houding zorgt in ieder geval ervoor dat we geen serieuze striemen van het struikgewas op onze rug krijgen. Inmiddels is de car-rapide in low-gearing gezet zodat alle kracht van de dieselmotor op de wielen komt. De uitlaat braakt bij iedere kuil een vuilniszak diesel en fijnstof uit maar daar hebben ze hier geen boodschap aan. “Yeh right” flitst door mijn hoofd, “over roetfilters, 10% bijtelling en A-labels gesproken...”
We hebben afgesproken dat we wat camera's betreft ons terughoudend opstellen. Mensen met albinisme voelen in Nederland zich al te vaak en te lang bekeken, in Senegal is dat zeker ook het geval, zo niet nog erger. Daarom laat ik de videocamera tijdens onze aankomst in het dorp uit hetgeen ik achteraf wel een beetje jammer vind.
We worden onthaalt met een enthousiasme en blijdschap zoals ons nog niet is overkomen. De kinderen klinken als een grote groep jonge merels in de lentezon. Ze springen in het rond en schreeuwen naar en door elkaar. Opvallend is dat ik niet het woord toubab hoor. Moussé legt me later uit dat in dit dorp geen Wolof wordt gesproken maar een andere taal. Cibril, de oom van de albino kinderen, spreekt deze taal, tevens Wolof en Frans.
Ik zet mijn camera aan als we van de rand van het dorp naar de waterput lopen. Cibril wil deze put als eerste laten zien want het dorp is trots op hun waterput. Deze waterput is jaren geleden geslagen door een organisatie die het dorp daarmee te hulp is geschoten.
Nu klinkt het heel idyllisch, een waterput, maar schijn bedriegt in deze wel een beetje. Het water dat uit de put komt oogt helder, zo helder heb ik het in Senegal nog niet gezien. Alleen, zouten en mineralen die in de grond zitten komen ook in het water voor waardoor dit water voor consumptie minder geschikt is. Het is slecht voor de tanden en belastend voor de maag. Maar... ze hebben geen keus want flessen met water koop je nu eenmaal niet aan de rand van de Afrikaanse savanne.
Bij de put tilt Moussé een meisje op, zij is het zusje van twee albino broertjes. Haar huid is niet wit maar wel veel lichter dan de huid van de andere kinderen in het dorp. De kinderen lachen om deze actie maar er schuilt geen kwaad achter. Ik verbaas me over de goede harmonie die in het dorp heerst. Moussé vertelt dat het meisje welhaast op een mix tussen een Afrikaan en een Europeaan lijkt maar dat ze toch echt volledig Afrikaans is.
We lopen terug naar het deel van het dorp waar de familie woont. Het is een klein pleintje met een twee stenen huisjes erop en twee hutjes gemaakt van hout, afgedekt met asbest golfplaat, bladeren en een visnet. Een paar autobanden rondom en een paar banden op het dak houden de boel bij elkaar. Verschillende reisgenoten hebben vanuit Nederland allerlei zaken meegenomen om deze aan de familie te geven: petjes, zonnebrillen, zonnebrandcrème met UV-filter en dergelijke.
Omdat de kamer waar ik slaap reeds voorzien is van een klamboe heb ik, en een paar andere reisgenoten, voordat we naar het dorp vertrokken, onze klamboe erbij gedaan zodat we bij elkaar ook nog vier nieuwe klamboe's konden geven. Alles gaat nogal chaotisch waardoor het op video zetten ook niet van een leien dakje gaat. Ik probeer zoveel als mogelijk data te vergaren want hoe meer data des te makkelijker wordt het omn thuis hier nog iets van te maken.
Na het overhandigen van onze giften is het tijd voor een familieportret. Cibril in het midden, Moussé aan zijn zijde. Daaromheen een horde kinderen met een aantal van hun albino familieleden. Klik doet de camera van Victor en nog een keer klik. Mijn videocamera doet geruisloos het werk en soms kijk ik even van het display op naar de groep. Dan overvalt het me... ik heb geen van de albino's zien lachen. Gedurende de 45 minuten die wij in het dorp zijn geweest is er geen glimlach op hun gezicht gekomen. “Jullie hebben het echt zwaar hier in Senegal”, gonst door mijn hoofd, “mijn God... dit is met geen pen te beschrijven....”
“We gaan maar...”, roept Moussé, “ik denk dat het zo wel genoeg is geweest”. Ik ben het helemaal met hem eens. Oma zit nog steeds, beduusder als tevoren, op de grond een beetje voor zich uit te staren. Inderdaad het is goed zo, we weten wat ons de komende jaren te doen staat.
We stappen allemaal in de car-rapide en sluiten de achterdeur met een stuk touw. “A demain... au revoir...” hoor ik een aantal kinderen roepen. Het geeft mij het gevoel dat we niet tevergeefs naar dit dorp zijn gegaan maar het doet me evenwel pijn dat we aan het “a demain”, tot morgen, geen gehoor meer kunnen geven. De dieselmotor wordt gestart en hoest de eerste roetwolken en stof weer uit de uitlaat. Langzaam rijden we weg over het pad waarover we ook zijn gekomen richting ons huis. Ook vandaag gaan we weer naar de plek waar we, gezien de standaard in Senegal, in luxe en weldaad leven...